-
Woir goite noirtoe den?
-
Noir Woiregem.
-
Woire? Noir Woiregem? Mee uie
veelo?
-
Ba jo gij. Zuu verre es da nie
zan.
-
Ah nieje? Woir weunde gij
meschien?
-
Ikke? Ien Woirmoirde.
-
Tons moete alover de Koirmont.
-
Ba niet gij. Over Tiegembirg ja.
-
Ik weune ien Grijzeloke en kmoe
noir Kizzer.
-
Da es nog veel vuuder.
Geert (hoe doet ie het toch telkens weer) zegt:
-
Waar ga je naartoe?
-
Naar Waregem.
-
Waar? Naar Waregem? Met de fiets?
-
Natuurlijk. Zo ver is dat niet,
hoor.
-
Ah nee? Waar woon jij misschien?
-
Ik? In Waarmaarde.
-
Dan moet je over de Kwaremont
-
Maar nee! Over Tiegemberg.
-
Ik woon in Gijzelbrechtegem en ik
moet naar Kerselare.
-
Dat is nog veel verder.
In de reeks ‘strippende conversaties’, deze
week:
-
Jasses, hoepel op, scheer je weg.
-
How zeker, moek wig? Uit meen eign
uis?
-
Verhip, kerel, maak als de bliksem
dat je wegkomt.
-
Seg, tzal goin zekerst…
-
Nee maar, potvolkoffie, spreek en
je zal gehoord worden.
-
Seg, ge zijt gien ollander, en.
-
Asjemenou, ongelukkige, ik zeg het
je nog een keer…
-
Ah, kejui deure. Ge zijt prentsiesboukn
ant leezn.
-
Eeeeek, klabam, aaaargh,
potjandorie, jeetje, nou loopt ie alweer met z’n kop tegen de muur.
-
Wel alle duivels, wordt het niet
stilaan tijd om die strip aan de kant te leggen?
-
Sapperloot, nu val jij toch wel
mooi uit je rol. Verduiveld, grooaaar, splaaatsh, baoumm, klangg, vroooaaarr,
nou praat je net als ik.
-
Wacht maar, ik zal je *@#$%^&