Lang geleden kwam ik met mijn vader voorbij een oude schuur. Spontaan begon hij het volgende vers te declameren. Met mijn mond vol tanden en danig ontroerd heb ik geluisterd.
Terug (Guido Gezelle)
Scheef is de poorte, van
Oudheid geweken
Zaalrugde ’t dak van
De schure, overal
Stroo op de zwepingen
Zit er gesteken
Vodden beveursten het
Huis en den stal
Boven die vodden zijn
Blommen gesprongen
Onder die vodden zit
Volk en gezin
Blommen van vrede, zoo
Ouden, zoo jongen
Blommen van buiten en
Blommen van bin
Daar is’t dat moeder zat
Daar is’t dat vader
Vond die hem arbeid en
Herte bracht, daar
knielden wij kinderen
Handen te gader
Baden wij, kleenen en
Grooten te gaar
Daar is de schippe nog
Daar is de tangen
’t ovenbuur dat daar, zoo
’t vroeger daar stond
’t hondekot staat daar en
- ’t is al zoo lange -
hoe is de naam van dien
anderen hond?
Ach, hoe verheugen mij
Ach, hoe verheffen
De oudere dagen mijn
Diepste gemoed
Is er wel iemand, die’t
Ooit kon beseffen
Wat gij, oud hof, mij nu
Zegt, mij nu doet ?
Zalige lieden, al
Te arglooze mensen
Weinig begeerdet gij
Groot was uw hert
Kon het maar helpen, met
Weenen en wensen
Weer ate ik roggenbrood
Naast u aan ’t berd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten