
Het boek
valt uiteen in drie delen. Deel een beschrijft de armoedige jeugd van Martien in
het Gent van rond de eeuwwisseling. Al vroeg in zijn jeugd werkt hij in de ijzergieterij,
van zijn vader leert hij het restauratiewerk van devote kerkafbeeldingen, al op
zijn zeventiende trekt hij naar het leger. Als hij in een gelatinefabriek komt
met overal rondslingerende in stukken gehakte dode beesten, krijgen we al een
voorbode van wat hem als soldaat in de loopgraven te wachten staat.
In deel twee
laat de schrijver Urbain Martien zelf aan het woord. Samen met hem zitten we
midden in de oorlog, niet in Syrië of Afghanistan, maar in Schiplaken, Tienen,
Zaventem, aan de IJzer. Het is alsof we de gruwel met eigen ogen zien, zo
aangrijpend en realistisch wordt het allemaal beschreven. Hij duwt je als het
ware met je neus in de modder, je wil je haast bukken als er wordt geschoten. Het
is de hel, de honger, de angst, de dreiging, de absurde waanzin, het leven dat
‘godverdomme primitiever is dan holbewoners’. Dit is veruit het meest prangende
onderdeel van het boek.
Deel drie
beschrijft de naoorlogse jaren, met het moeizame afkicken van de oorlog, de elektroshocks
als therapie voor het trauma dat die achterliet, de ontplooiing van zijn schilderkunst
waarin hij toch een beetje vrede en genezing vond. Het dramatische hoogtepunt wordt
hier gevormd door de vrome maar zeer passionele verliefdheid van Urbain voor
Maria Emelia, die jammerlijk bezwijkt aan de Spaanse griep. Uiteindelijk huwt
hij haar oudere zus Gabrielle, vanuit hetzelfde plichtsbesef als waarmee hij
naar de oorlog trok.
Oorlog en terpentijn toont ons een zeer krachtig en indringend
portret van een leven voor, in en na de Groote Oorlog. Een leven ook waarin de
wereld, en vooral Europa en Vlaanderen een ware metamorfose ondergaan.
Als je een
juweel zoekt in de ongetwijfelde overdaad aan memorabilia van WO I die vanaf dit
jaar t’allen kant zullen opduiken, lees dan dit boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten