In Het huis van de wisse dood
van de Franse Egyptenaar Albert Cossery
woedt een conflict tussen een valse huiseigenaar en de arme sloebers die zijn huis
bewonen. Dat conflict neemt ongeveer
heel het boek in beslag. Het is dan ook minder het verhaal zelf dan wel de
taal waarin het wordt verteld, die hier de hoofdrol speelt. Die geheel
eigenwijze, smakelijke, sappige taal van Cossery maakt gebruik van de bloemrijkste
overdrijvingen, die het huis en de mensen uitzonderlijk aanschouwelijk maken en
tot leven brengen. Er wordt gevloekt, gescholden, gekibbeld, geroepen en
getierd dat het een lieve lust is. Sommige dialogen zijn om in een kadertje te
hangen:
‘Waar ga je heen, voerman?’ zei Suka.
‘Ik ga het boeltje verhuizen van een oude heks. Als je zin hebt om
erbij te komen zingen, zal dat het werk een stuk lichter maken.’
‘Op het oog van je moeder, mijn stem is niet geschapen om voerlui zoals
jij op te vrolijken.’
‘Nou de groeten dan en doe je best zo snel mogelijk te verrotten.’
De bewoners proberen de verhuurder tot actie te bewegen, maar het haalt
allemaal niet veel uit. Te langen leste schrijven ze zelfs een brief aan de regering.
Maar alle protest ten spijt, komt er geen bevredigende respons en blijft de
finale instorting dreigen.
Zonder veel moeite doet het bouwvallige huis natuurlijk denken aan Egypte,
en de gelatenheid van de bewoners aan het fatalisme van de bevolking. Een zeer
lezenswaardig boek is dit, vooral als je houdt van schilderachtige taal en
knotsgekke overdrijvingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten