De buitenjongen
van Paolo Cognetti is een voorstudie van De acht bergen (Leestips 172).
Daardoor zijn setting, gevoelens en thema’s uit de twee romans zeer
vergelijkbaar. Net als in die roman zijn ook hier de bergen de plaats bij
uitstek voor de buitenjongen om ten volle van zijn vrijheid te genieten. Om die
jongen in zichzelf te herontdekken, gaat hij namelijk een jaar lang in een hut
op een bergflank wonen om er te lezen en te schrijven, en van daaruit
onderneemt hij lange tochten, ontmoet buren, ondergaat de natuur. De
buitenjongen is eigenlijk niemand minder dan de auteur zelf die het drukke
stadsleven in Milaan ontvlucht en de rust zoekt in de bergen van zijn jeugd.
Dat zijn de Alpen in Noordwest-Italië, een gebied dat je langs deze weg haast
fysiek ontdekt zonder er ooit een stap te hebben gezet.
De herontdekking van het gebergte uit
zijn jeugd gaat echter niet vanzelf. Het wordt een worsteling met zijn zijn
writer’s block, met zijn eigen binnenkant, met de onvermijdelijke inspiratie
uit Walden van Henry David Thoreau en uit De wildernis in van Jon
Krakauer, en met vallen en opstaan. Hij vindt er van alles te doen: hout
sprokkelen, dieren observeren, planten oplijsten, een gebiedskaart maken en
zelfs moestuinieren. Hij probeert zijn streng te trekken in zijn eentje.
De volledige eenzaamheid zoals die van
Thoreau kan hij echter niet aan, hij zoekt contact met buren, met de eigenaar
van zijn almhut en met een herder. En ook toeristen en jagers maken hun
opwachting, al is het ongevraagd.
Ook hier weer is het de natuur die het
hoofdpersonage vormt, en wat een lang verblijf er middenin met een mens doet.
Kun je jezelf ontlopen, of word je achtervolgd door je eigen schaduw?
In elk geval zijn de bergen een goede
plek om zijn eigen weg te zoeken. Maar die eigen weg vinden gebeurt hier niet,
dat gebeurt dan maar in De acht bergen. Daardoor is De buitenjongen iets
te veel voorstudie en iets te weinig boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten