tig: veel, vele,
talloze, heel veel, niet nader bepaald groot aantal
[zoals de uitgang in twin-tig, der-tig enzovoort]
° komt van de uitgang van de tientallen
Alvorens zijn huis te verlaten, checkte hij tig keer of hij zijn voordeur wel zeker op slot had gedaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten