maandag 14 december 2020

Poëtegem (211)

bij het afscheid van een dichter...


Jongen (Koenraad Goudeseune) 



Ik ging slapen, het was al laat en de dag

was overvol geweest. Het schaarse licht

zag ik pas toen ik al, mij overgevend,

nog wakker lag, maar moe — het kwam mij


voor dat dit mijn hele leven was: levend,

maar hengelend naar wat komen zou,

verliezend zonder vechten. Ik lag daar

niks te wezen. Wat minzaam loerde, bleef


onbestemd, het schijnsel van vreemde lampen,

de weerzin te moeten zien wat mij te zien

gegeven werd, zo laat, zo moe, zo knielend


haast om van wat nog meer te zien zou zijn

verschoond te blijven. En deze bede: laat mij

gaan, toch. Zo moe is moeheid zelf niet eens.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten