zaterdag 25 januari 2020

Moeilijke woorden (40)


tig: veel, vele, talloze, heel veel, niet nader bepaald groot aantal

[zoals de uitgang in twin-tig, der-tig enzovoort]

° komt van de uitgang van de tientallen

Alvorens zijn huis te verlaten, checkte hij tig keer of hij zijn voordeur wel zeker op slot had gedaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten